Baba

In mijn refuge voelde de ochtend voor het eerst sinds weken kil aan, ik had bij het opstaan mijn kamerjas omgeslagen en was met mijn kop koffie onderweg – koffie drink ik op de koer. Het ongemak dat mij in de nazomer steeds overvalt was al aanwezig, ik voelde de herfst komen, en de winter met zijn koude, donkere uren die dagen lijken te duren. De bruine briefomslag lag schuin op de mat, driekwart onder de deur door geschoven. Er stond niets dan mijn voornaam op: Jules. Geen postzegel en ook geen afzender. De envelop was niet zoals het hoort in de brievenbus aan de grote baan gestoken. Dat betekende dat iemand ‘s nachts tot aan mijn deur was gelopen en daar een tijdje in de stille lucht had gestaan. Mijn stille lucht. Wie was dat geweest? Wie wist dat ik hier woonde? Ik wilde met rust gelaten worden –  de brief op de mat voelde als een inval, een invasie. Zwijgend raapte ik de bruine envelop van de mat, staarde er even naar en stopte hem dan achter de broodrooster onderin het keukenrek. Ik liep liever zonder de klinkers van mijn koertje op.

Lees “Baba” verder

Aan de mooie blauwe Donau

Het is winter in Oostenrijk. De bergen zijn bedekt met sneeuw en hun glinsterende flanken kijken op het donkere water van de Donau neer. Achter een venster in een huis zingt en danst een kind. Op blote voeten trappelt het, heen en weer, en in zijn armen houdt het een teddybeer. Later, zingt het kind, zal ik dansen, zal ik mij bewegen als een heer. Zwierig, zekerder dan zeker, zal ik op een avond tree per tree de trap afdalen en eens beneden diep ademhalen en met niet meer dan een vingertik de keukendeur openzwaaien. Daar zal ik mijn vader schreeuwlelijk en mijn moeder gebukt tegen het aanrecht zien. Ohne Angst und Über Stark zal ik op die dag mijn vader voor de ogen van mijn moeder neer en dood schieten. Bam, als een zoen, als een offer. Daarna zal ik als een blije heiland, als een opgeluchte God met mijn moeder door de straten dansen. Hoempapa. Boempapa. An der schönen Blauen Donau zullen mijn moeder en ik zingen en onderwijl alle Hütlers en Waldfiertel, alles wat schreeuwlelijk als mijn vader is in de aarde walsen, van de wereld stampen. Bomen, huizen, mensen. Romaheksen, haakse juweliers. Het land dat Polen heet met ingesamt zijn grenzen en Tsjechië en Hongarije en nog veel meer. Meer! Onvermoeibaar zal ik schoppen en tot gruis stoten tot er niets meer van schreeuwlelijk overblijft. Dat is hoe ik mijn moeder en mezelf herscheppen zal, dat is hoe ik een fier en moedig man zal worden. Een heer, een koning en een keizer zal ik zijn, stampvoetend, schietend, vierend, dansend tot er niets dan eeuwig van mij overblijft – misschien sticht ik wel een proper en rechtvaardig duizendjarig rijk. Het is winter in Oostenrijk. De bergen zijn bedekt met sneeuw en hun glinsterende flanken kijken op het donkere water van de Donau neer. Achter een venster in een huis zingt en danst een kind. Op zijn blote voeten trappelt het heen en weer en in zijn armen houdt het een teddybeer.

Nog eentje :-)

In de zomer nam ik met Elysion deel aan de schrijfwedstrijd van Schrijverspunt De Rode Koffer. Helaas niet gewonnen – maar wel geselecteerd voor publicatie!

Hier kan je het boek bestellen – er staan 50 korte verhalen in!

Elysion maakt deel uit van de Etudes littéraires die ik in de zomer van 2018 schreef, en deze ultrashort lezen kan hier.

Elysion

Nog twintig stappen en dan. Twintig stappen. Hij heeft het uitgerekend, tientallen keren. De timing is, dat weet hij zeker, perfect. Hij zal twintig stappen zetten en tot twintig tellen. Tot bij de moeder met haar kind. En de jonge mannen die ontspannen met elkaar praten, lachen – ze roken. Tot bij het oude koppel, hand in hand op het bankje in het bushok aan de overkant. Twintig stappen. Zijn hoofd voelt suf en wolkig. Zijn benen, knieën trillen – weigeren ze dienst? Hij zet zijn eerste stap en telt negentien. Richting vrouw en kind. Richting jonge mannen. Richting paar op de bank. Richting in elkaar verstrengelde handen. Hij stapt, telt achttien, zeventien. De moeder werpt een blik op hem  – kijkt ze hem aan, ziet ze hem, kent ze hem? Stap zestien. Stap vijftien. De koffer brandt, hangt languit aan zijn rechterhand. Veertien. Onder het rode leer trekt de grond, de aarde zijn hand de diepte in. Dertien. In de  koffer. Twaalf. Tikt de eeuwigheid. Stap elf en tien. De oude vrouw op de bank buigt naar haar man toe, fluistert in zijn oor, hij antwoordt met een glimlach. Ze houden van elkaar, dat kan je zien. Op precies dezelfde manier, vooroverbuigend, kirrend, hielden zijn grootouders van elkaar. In zijn geestesoog kan hij ze zien. Niet aan denken! Negen, tel negen! Stap acht! Sneeuwwitje houdt van de zeven dwergen, hij van het medelijden aan de hemel. Zes. Vijf is een regel van lang geleden, van toen hij nog een kleine jongen was. Thuis en in de klas. Vier. Hoort hij de koffer klikken? Drie. Daar zijn de jongemannen – hij wil ook een sigaret. Twee. De oude man legt een arm om de schouder van zijn vrouw. De moeder kust haar kind. Hij stopt, telt een en kust de tijd vaarwel. Voor even, voor altijd.

Zes winnaars in een boekje

Bij uitgeverij Ambilicious krijg je voor 5€ de zes winnende verhalen van de Ward Ruyslick Prijs voor Kortverhalen 2020. Met commentaar van de jury erbij.

Allen daarheen!

Of lees, de na lezing van het commentaar van de jury aangepaste versie van Een man, een vrouw hier.

Feest!

Verleyns recentste kortverhaal  Een man, een vrouw heeft de derde plaats gewonnen in de Ward Ruyslink Kortverhalen Wedsrijd 2020!

Vandaar dat ik een mooi boeket bloemen, coronaproof afgeleverd in naam van uitgeverij Ambilicious en, kers op de taart en per post en met complimenten van zowel Monika Macken, weduwe van Ward Ruyslinck als Frits de Vries, auteur van de Ward Ruyslinck biografie Dubbelleven het boek op de foto hierboven cadeau kreeg vandaag. Als dat geen feestje waard is! Volgende week volgt het kortverhaal zelf in gedrukte vorm – ik hou jullie op de hoogte.

Een man, een vrouw

Ik wacht op een ander, zei de man. De vrouw knikte en zei: Ik wacht op niemand meer. Ze spraken af zich aan elkaar te laven, hij zou haar soelaas en zij zijn adempauze zijn. Amour charnel, rauw vlees en passie, lust – geen verwachtingen, geen roze franjes. Hun pact werd beslecht in een café bij haar om de hoek. Hij kwam groot en rijzig binnen, een en al arrogantie, praatte veel en kon dat goed. Onderwijl ijkte hij haar lijf – haar borsten, billen, benen. Zij zei niet veel, zocht, schijnbaar bedaard, houvast, standvastigheid. Keek in zijn ogen, onderzocht zijn blik. Beeldde zich de aanraking van zijn handen in. Wat denk je, vroeg hij na een tijdje, vinden wij elkaar flatteus genoeg? Ja, zei zij, ik denk het wel, en voegde eraan toe: Zullen we? Graag, zei hij. Ze leidde hem de straat door, opende de voordeur en ging hem voor de trap op en haar kamer in. Naast het bed bleef ze staan en keek hem afwachtend aan. De zomerzon schemerde door de dichtgetrokken gordijnen, er viel een streep licht op haar gezicht. Als een paspop viel zij in zijn armen en hij – grommend, gretig, gulzig, fel – kuste en ontkleedde, streelde en beminde haar. Kom nog even bij me liggen, zei hij op het eind en welwillend, haast barmhartig leek het haar, spreidde hij zijn armen uit. Hij zag niet dat ze huilde toen ze haar hoofd tegen zijn borstkas legde.

Lees “Een man, een vrouw” verder